Doe mij maar gras op crackers, Ik zet telkens veertien wekkers Om te weten wat mag smaken Mij zie je geen boterham Met salami en choco maken Pak de fiets, het houdt, het hout, De spaken, ik moet braken Van die biefstuk op een bedje van En dat schreeuw ik van de daken opdat iedereen het horen kan.
Oke groen(ten) is(/zijn) goed maar je hoeft het(/ze) niet in mijn gezicht te duwen.