Na heen en weer en her en der gestuurd te worden, het horen van de straat en zien van duizend borden, moest ik me even afgezonderd voelen, alleen zijn, zalig, zielig, eenzaam, op en af koelen in de zachte wind van mei.
Mijn hoofd is klei, mijn handen zacht. Ik heb geen dag gewerkt en dat ook nooit verwacht. Maar vroeg of laat droogt het op en zit ik vast in onveranderbare vormen.
Lijden volgt op volgen van de normen, hoewel afwijking ook kan storen, ruik ik liever met mijn oren of zie ik met mijn tong.
Zong de vogel ook maar in de winter, sliep ik ook maar voor middernacht. ik droom meestal later maar vind er nooit iemand die lacht.
Ik sluit me op om te ontwaken uit de vloeiende stroom van onbeΓ―nvloedbaar gedrag wanneer mijn uitgewanden staken en ik genoeg heb van de dag.