Ik ben geboren in negentienvijfenvijftig en we zijn in tweeduizendnegentien. De zon schijnt, breng me naar het raam. Ik wil de regen zien en huilen naar de maan. Ik ben eenendertig en stilaan fertig om alleen naar huis te gaan.
Ze hebben dagelijks wat met me uitgestoken. Dit is het resultaat. Er wordt vanalles uitgesproken en soms ook echt gepraat. Confronterend om te horen dat je deeltjes bent verloren. Die worden hier vervangen en nooit meer in de kast gehangen.
Zou iedereen ze zo zien of ben ik de enige misschien? Ik ben niet zeker maar ze kloppen, zozeer dat ik niet meer durf te zeggen: 'dit is klaar.'. Bang dat ze de schuld, wanneer die wordt onthuld, bij mijn zullen leggen.
Je hebt het niet te kiezen. Wat je allemaal kan verliezen, zou je nog verbazen. Vanzelfsprekend op elkaar lijken die zaken die pas te prijken komen wanneer je te grazen bent genomen.